Wat maakt een goede ontwerpcasus?

We hebben de vraag opgeworpen wat een goede ontwerpcasus maakt. Welke aspecten spelen een rol bij het ‘succes’ van een ontwerpcasus en kun je daar vooraf rekening mee houden? Hoe kies je de context waarin je een ontwerp gaat uitproberen – en wat maakt, wanneer je meerdere casussen wil doen, een goede set? In de praktijk lopen we er nog al eens tegen aan dat de ontwerpcasus gegeven is – of dat we hem als gegeven beschouwen, maar het zou ook dan beter zijn de casus vooraf door te kunnen lichten om te kijken wat de mogelijkheden zijn.  

Met een ontwerpcasus bedoelen we de praktijksituatie waarin een kwestie speelt die je via het maken, implementeren en evalueren van een ontwerp wilt onderzoeken en/of verbeteren. De ontwerpcasus kan gekozen worden op basis van eigenschappen van de praktijk: er is bijvoorbeeld een interessant probleem. Of op basis van eigenschappen van de beoogde oplossing: de casus geeft de mogelijkheid bepaalde dingen uit te proberen. Vaak moet er een goede match gevonden worden tussen deze denkrichtingen.

Bij het ontwerpen van een set casussen zijn er verschillende strategieën denkbaar.

  1. Je kan denken vanuit het idee van transfereerbaarheid. Je hebt een oplossing die je in een aantal situaties wil uitproberen om toe toetsen hoe breed toepasbaar je ideeën zijn.  
  2. Je kan werken vanuit het idee van ‘dekking’. Of je hebt een bepaald oplossingsrepertoire dat je wil verkennen en alle oplossingen moeten in één of meerdere casussen aan bod komen.
  3. Of je kan werken vanuit het idee van ‘verfijning’. Veel onderzoeks-ontwerpen gebruiken een opzet waarbij een oplossing steeds wordt verbeterd of uitgewerkt.

Ook de gewenste uitkomsten kunnen van belang zijn. Soms wil je een oplossing bieden die een inspiratie voor anderen kan zijn, soms staat de evaluatie van werkzame mechanismen centraal. En dan zijn er nog de vier doelen van praktijkonderzoek (persoonsontwikkeling, systeemontwikkeling, kennisontwikkeling, productontwikkeling) die een rol kunnen spelen bij het kiezen van een ontwerpcasus.

Onderzoekers kunnen of willen natuurlijk ook niet alle aspecten van een ontwerpcasus vooraf vastleggen. Sommige dingen zijn gegeven, andere dingen zijn keuzes, weer andere dingen worden bewust opgelaten zodat dingen kunnen ontstaan in de casus (emergentie).

In deze sessie hebben we onderzocht a) welke relevante aspecten er zijn meegenomen bij het inrichten van een ontwerpcasus en b) in welke mate we een voorkeur hadden die vast te leggen of juist open te laten.

Jullie droegen deze relevante aspecten aan (clustering door ons, achteraf).

Kenmerken van de praktijksituatie

  1. Context van de opdracht (bedrijfscontext, gekozen wijk, gekozen kliniek etc.)
  2. Deelnemers, achtergronden van deelnemers
  3. Rollen, karaktereigenschappen & competenties   
  4. Het concrete probleem waar mensen in de praktijk aan blijken te werken (bijvoorbeeld: de onderwijseenheid die onderzocht wordt, de ontwerpen die onderzochte ontwerpteams aan het maken zijn, de casus waar deelnemers in een workshop mee komen).

Kenmerken van de beoogde oplossing

  1. Doelen van de oplossing
  2. Concept-oplossing (participatie door burgers bij inrichten kas, participatieve journalistiek, multidisciplinair samenwerken)
  3. Concrete aanpak (online, offline, activiteiten die met deelnemers uitgevoerd worden ten behoeve van het onderzoek of de interventie, ingezette technologie).

Kenmerken van de evaluatie

  1. Uitkomstmaten (operationalisatie van studentsucces, medewerkerstevredenheid)
  2. Aspecten van de interventie die onderdeel uitmaken van de evaluatie en aspecten die niet meegewogen worden.

Voor al deze kenmerken geld dat ze soms gekozen kunnen worden, soms gegeven zijn en soms emergent. Een aantal van ons merkte in de 2e ronde op dat er veel kenmerken die in eerste instantie gegeven leken, ook naar keuzes omgezet konden worden.

Als laatste hebben we gevraagd of jullie aanvullingen hadden op de drie overwegingen bij het invullen van een set casussen

  1. Je kan denken vanuit het idee van transfereerbaarheid. Je hebt een oplossing die je in een aantal situaties wil uitproberen om toe toetsen hoe breed toepasbaar je ideeën zijn. 
  2. Je kan werken vanuit het idee van ‘dekking’. Of je hebt een bepaald oplossingsrepertoire dat je wil verkennen en alle oplossingen moeten in één of meerdere casussen aan bod komen.
  3. Of je kan werken vanuit het idee van ‘verfijning’. Veel onderzoeks-ontwerpen gebruiken een opzet waarbij een oplossing steeds wordt verbeterd of uitgewerkt.

Daarbij werden nog de volgende aspecten toegevoegd

  • De doelen van onderzoek (systeemonwikkeling, kennisonwikkeling, productontwikkeling en persoonsontwikkeling) zouden kunnen vragen om meerdere casussen
  • Beschikbaarheid (tot welke casussen heb je –gemakkelijk- toegang)
  • Relatieve toegevoegde waarde (voor elke casus kan je beslissen of deze nog iets toevoegt aan de voorgaande).

Al met al was het een leerzame bijeenkomst waar we gewerkt hebben aan manieren waarop je naar de keuze en inrichting van een ontwerpcasus kan kijken. Die taal kunnen we nog verder doorontwikkelen, maar voor nu hopen we dat de deelnemers alvast heel wat handvatten hebben om bewuster om te gaan met ontwerpcasussen.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *